Lees er één … lees er meer … of allemaal, maar interpreteer niet, categoriseer niet, vergelijk niet, plak er geen etiket op, geef het ruimte. Laat het bezinken, ga er niet over nadenken. Slaat het niet aan, laat het gaan. Zoek niet verder want het vindt jou wel …
“Toen ik me bevond in mijn eerste oorzaak, had ik geen god, en daar was ik de oorzaak van mijzelf; daar wilde ik niets, noch begeerde ik iets, want ik was een leeg zijn en een onderkenner van mijzelf in het genot van de waarheid. Daar wilde ik mijzelf en wilde niets anders; wat ik wilde, dat was ik, en wat ik was, dat wilde ik, en hier stond ik van god en alles leeg. Maar toen ik uit vrije wil uitkwam en mijn geschapen zijn ontving, toen had ik een god; want voordat de schepselen er waren, was god niet god, maar Hij was die Hij was. Maar toen de schepselen ontstonden en hun geschapen zijn ontvingen, was god niet god-in-zichzelf, maar was hij god in de schepselen.” (Preek 52)
Dit citaat reflecteert Eckharts metafysische visie op het onderscheid tussen God als God-in-zichzelf (de ongeschapen oorsprong) en God zoals die zich manifesteert in de schepping (door de relatie met schepselen). Dit concept behoort tot zijn meest bekende en controversiële, wat beschuldigingen van ketterij tot gevolg had.
“Begin daarom eerst bij jezelf en laat jezelf los. Werkelijk, als je niet in de eerste plaats afstand neemt van je zelf, zal je waar je ook heen vlucht door onvrede gehinderd worden om wat voor reden ook. Het zoeken naar vrede in uiterlijke dingen, hetzij op bepaalde plaatsen of in een bepaalde levenswijze, hetzij bij mensen of in bezigheden, in een vreemde omgeving of in armoede of zelfvernedering, in welke vorm ook, levert helemaal niets op en brengt geen vrede.” (Traktaat 245)
“Wil je in de gerechtigheid worden in- en overgevormd, beoog dan in je daden niets en vorm geen waarom in jezelf, noch voor het tijdelijke, noch voor de eeuwigheid, noch beloning, noch zaligheid, noch dit, noch dat; want zulke daden zijn werkelijk allemaal dood.” (P 2)
“Het eigenlijke leeft in het binnenste van de ziel. Daar zijn alle dingen voor jou tegenwoordig, innerlijk levend en zoekend en. op hun best en in hun zuiverste vorm. Waarom bespeur je daar niets van? Omdat je er niet thuis bent.” (P 2, P 5 en T ‘Over onthechting’)
“Wie duizend jaar lang aan het leven zou vragen: waarom leef je? Die zou, als het kon antwoorden, niets ander te horen krijgen dan: ik leef omdat ik leef. Dat komt omdat het leven vanuit zijn eigen bestaansgrond leeft en opwelt uit zichzelf; daarom leeft het zonder waarom in het zichzelf levende leven. Wanneer een oprecht mens, die handelt vanuit zijn eigen bestaansgrond, de vraag kreeg: waarom doe je de dingen die je doet? zou hij, als hij het juiste antwoord gaf, enkel zeggen: ik doe die dingen om ze te doen.” (P 5, P 86 en T ‘Over handelen zonder waarom’)
“Het hele leven en Zijn van alle schepselen is een roepen en een haasten om terug te keren in wie hun herkomst is.” (P 25)
“Met een mens die geen god heeft en van alles leeg is zolang hij zich in dat Zijn bevindt en pas een god heeft als hij zich in de wereld van het geschapene bevindt, want daar moet hij zich dingen voorstellen en stelt hij zich ook een god voor.” (T ‘Over onthechting’)
“Dat een mens een rustig leven heeft, is goed. Maar dat een mens te midden van alle drukte rust vindt, dat is het beste.” (P 39)
“God en ik, wij zijn één.” (P 6)
Dit citaat is een van de meest kenmerkende samenvattingen van Eckharts mystieke leer en heeft geleid tot veel discussie in zijn tijd, omdat het voor sommigen klonk als een overschrijding van geloofsgrenzen. Hij verduidelijkt echter dat deze eenheid geen gelijkstelling van mens en God als aparte wezens is, maar een diepe spirituele realiteit (non dualiteit).
“Ik breng alle schepselen uit hun onstoffelijk zijn in mijn verstand opdat zij in mij één zijn. Wanneer ik in de grond, op de bodem, in de stroom en in de bron van de godheid kom, vraagt niemand waar ik vandaan kom of waar ik ben geweest. Niemand heeft me daar gemist, daar óntwordt god.” (P 83, T ‘Over onthechting’)
Dit citaat weerspiegelt diepgaande mystieke ideeën over de grond van de ziel en de relatie tot de grond van God. Het idee van God die ont-wordt is één van Eckharts meest radicale concepten: in de grond van de godheid is zelfs het concept van God als iets wat bestaat, overstegen. In de grond van de godheid is er geen scheiding meer en alles keert terug tot een staat van pure eenheid en stilte.
“Wat goed is in zichzelf, is goed voor eeuwig. Rechtvaardigheid is goed in zichzelf, liefde is goed in zichzelf, vrede is goed in zichzelf, niet om te behagen, niet om dit of om dat; het is goed voor iedereen, overal en altijd.” (P 2, P 6 en T ‘Over onthechting’)
“God let niet op wat je doet maar uitsluitend op de liefde, de intentie en de gezindheid in wat je doet. Voor god is iets willen doen gelijk aan het gedaan te hebben.” ()
“In het hoofd van de ziel, in het intellect, ben ik even dicht bij de plaats die duizend mijl aan de overzij van de zee ligt als bij de plaats waar ik me nu bevind. In deze wijdte en in deze rijkdom van god onderkent de ziel, daar ontvalt haar niets en daar verwacht zij niets.” ()
“Gods wezen is van dien aard dat het altijd woont in het allerinnerlijkste. Daarom zoekt het intellect altijd binnenin.” ()
“Eminente collega, houd eens op alles in tweeën te delen, god heeft ons nu juist een intellect ingegoten om de illusies van onze zintuigen en de patronen van ons verstand te doorgronden. Heus, er is maar één wereld, alleen moet je anders kijken om die te leren zien.” ()
“Als de mens tot ware innerlijkheid is ingekeerd, moet hij dapper afzien van elke uiterlijkheid, zelfs al betreft het oefeningen waartoe je je met een gelofte hebt verplicht en waarvan paus noch bisschop je kan ontslaan. [… ] god heeft [je plichten] vervuld zolang zij jou nietdoende maakte.” ()
“De gerechte mens heeft van god niet dit of dat lief; en gaf god hem haar hele wijsheid en al wat zij buiten zichzelf nog te bieden heeft, de gerechte mens zou er geen acht op slaan en het zou hem niet smaken.” ()
“God is degene die naar jou verlangt, en dat doet ze opdat jij niet naar haar hoeft te verlangen. Je hoeft jezelf niet te geselen en te kastijden om bij god te komen, god komt wel bij jou. Maak jezelf niet ongelukkig, vind rust in jezelf en maak je ziel zo leeg als de zandvlakte hier niet ver van het klooster. Wees niet vurig, zoek gelijkmoedigheid. Dan zul je vanzelf in god en haar godheid worden om- en overgevormd en merken dat ze heel anders is dan je denkt, namelijk precies zo gelijkmoedig als jij.” (P 52, P9 en T ‘Over onthechting’)
“Wil je oog alle dingen zien en je oor alle dingen horen en je hart alle dingen bedenken, werkelijk, dan kan het niet anders of je ziel wordt in al die dingen verstrooid.” (P 4)
“Denk niet heiligheid te kunnen ontlenen aan een daad; heiligheid kan uitsluitend berusten op een zijn, want niet de daden heiligen ons, doch wij moeten onze daden heiligen.” (T 246)
“Wie zijn eigen wil en zichzelf loslaat heeft alle dingen losgelaten, alsof hij ze vrij in eigendom bezat en er volledig over kon beschikken. Want wat je niet wilt begeren heb je prijsgegeven en losgelaten omwille van god. Daarom zei onze Heer: ‘Zalig zijn de armen van geest’, dat wil zeggen: van wil.” (T 245)
“Het oog waarin ik God zie, dat is hetzelfde oog waarin God mij ziet. Mijn oog en Gods oog, dat is één oog en één zien en één kennen en één liefhebben. De mens die op deze wijze in de liefde Gods staat, die moet voor zichzelf en alle geschapen dingen dood zijn, zodat hij net zo weinig aandacht voor zichzelf heeft als voor iemand die duizend mijlen ver is verwijderd. Deze mens moet zichzelf en heel deze wereld hebben gelaten.” (P 12)
“God en ik, wij zijn één in deze werkzaamheid. Hij is de werker en ik de wordende. Het vuur verandert het vuur niet in zichzelf maar het vuur het hout. Op dezelfde manier worden wij in God veranderd zodat wij Hem kennen.” (P 5)
“Een mens moet er niet over inzitten of het wel goed is wat hij doet, en of hij niet iets verkeerds doet. Want als een schilder al gelijk bij de eerste streek alle volgende streken wil bedenken, dan komt er van zijn werk niets terecht…. daarom moet je de eerste ingeving volgen en zo verdergaan; dan kom je waar je zijn moet, en zo is het goed.” (P 48)
“Dat een mens een rustig leven heeft, is goed. Maar dat een mens te midden van alle drukte rust vindt, dat is het beste.” (P 39)
“Vergrijp, schuld, opstanding en vergeving der zonden lijken voor Meister Eckhart bijkomstigheden; het kerstverhaal geeft hij een radicaal nieuwe, geheel onsentimentele betekenis; bidden, vasten, biechten en misbezoek wantrouwt hij vanwege hun uiterlijkheid …”.
~ Wordt vervolgd ~