‘Nim dîn selbes wâr’; neem jezelf waar, en waar je jezelf vindt, laat jezelf daar los …
Ik weet niet precies meer wanneer ik Meister Eckhart leerde kennen. Ik denk in de periode dat ik Spinoza las. Bij Spinoza las ik nog makkelijk over het woord God heen, omdat voor Spinoza god niets anders is dan de oneindige natuur. God werd de alles, maar dan ook alles … omvattende natuur.
Bij de Meister evenwel vormde dat woord nog een blokkade. Ik kwam er niet overheen en las daarom om de Meister heen: artikelen, essays en boeken. Langzamerhand vervaagde de blokkade; de beladen inhoud werd een woord. Het was tenslotte alleen maar een projectie, gereedschap uit de altijd beperkte inhoud van de gereedschapskist van taal, in dit geval Latijn en later Middeleeuws Duits. Toen dat zich had genesteld in mijn brein kon ik zijn preken zonder voorbehoud lezen en hij liet me niet meer los.
Oek de Jong zegt daarover in “Eckhart nu”: “Ondanks het meeslepende van Eckharts stem, ondanks de poëtische kracht van zijn taal en ideeën heb ik jarenlang geen toegang gehad tot de geschriften van de Meister. Zijn taal bevatte te veel herinneringen aan het geloof waarmee ik was opgevoed en had gebroken. Ik miste de humor, de mystieke giechel, die ik in teksten van zen- en taoïstische meesters zo overvloedig had aangetroffen. Maar de toegang werd me vooral versperd door het woordje ‘God’ dat ik in zijn preken voortdurend tegenkwam en waar ik niets mee kon beginnen. Op een vochtig-warme zomerochtend las ik hem opeens vlotweg. Het grote struikelblok was weg.”
Voor mij is er altijd een verbinding geweest met “iets”. Maar dat raakte op de achtergrond doordat ik me vooral richtte op de ratio en materie; de geforceerde dualiteit. Maar al lezend en ervarend, door een proces kortom, kwam dat “iets” weer tevoorschijn. Nu in golvend proza, met poëtische kammen. En inherent weer de non-dualiteit. Het besef dat er geen onderscheid is tussen ‘hoofd’ en ‘hart’. Er is veel meer dan wij ooit zullen kunnen weten, maar ook dat niets op zich staat … dat alles verbonden is. ‘Wij en de natuur’ is dan ook een contradictie of, in de taal van Eckart, hoogmoed.
Ter gelegenheid van Eckharts 750e geboortedag verscheen een introductie tot de Meister: ‘Eckhart nu’. Dit bevat essays van Roel Bentz, van den Berg, C.O. Jellema, Oek de Jong, Jan Oegema, Nico Tydeman, Frans Maas, Marcel Braekers, Gerard Visser en tenslotte historicus Jef Jacobs.
De preken en traktaten van de Meister worden nog steeds intensief gelezen, maar je moet de pareltjes daarin wel ontdekken, want het is vaak ook onbegrijpelijk en je moet vooral geduld hebben … het het laten bezinken … om later de draad weer op te pakken. Het is een – langdurig – proces.
Nederlandse auteurs als Simon Vestdijk, Etty Hillesum en C.O. Jellema hebben zich diepgaand met Eckhart beziggehouden en Schopenhauer en Heidegger lieten zich door hem inspireren.